
1 |
Mats en Thijn hebben 20 dropjes. Ze verdelen deze over zakjes. Per zakje gaan er 4 dropjes in. Hoeveel zakjes vullen de jongens?
_______________________5_______________________ zakjes
|
2 |
Er zijn 30 kinderen in het zwembad. De helft van de kinderen draagt nog zwembandjes. Hoeveel kinderen kunnen zwemmen zonder zwembandjes?
_______________________15_______________________ kinderen
|
3 |
De bakker heeft 20 taartjes. Hij verdeelt deze over 2 doosjes. Hoeveel taartjes gaan er in ieder doosje?
_______________________10_______________________ taartjes
|
4 |
Denzell bakt 30 koekjes. Hij deelt deze over 3 vrienden. Hoeveel koekjes krijgt ieder vriendje?
_______________________10_______________________ koekjes
|
5 |
Op de markt liggen 15 sinaasappels. De groenteboer verdeelt dit eerlijk over 5 doosjes. Hoeveel sinaasappels gaan er in ieder doosje?
_______________________3_______________________ doosjes
|
6 |
In een klas zitten 16 leerlingen. De helft van de leerlingen zijn jongens. Hoeveel jongens zijn er?
_______________________8_______________________ meisjes
|
7 |
Janna en Elif verkopen kettingen. Een ketting kost 5 euro. Ze halen 10 euro op. Hoeveel kettingen hebben de meisjes verkocht?
_______________________2_______________________ kettingen
|
8 |
In de kamer branden 10 kaarsen. Duuk blaast de helft van de kaarsen uit. Hoeveel kaarsen blijven er nog branden?
_______________________5_______________________ kaarsen
|
9 |
De juf heeft 16 lekkere snoepjes. Deze verdeelt ze over 4 kinderen. Hoeveel snoepjes krijgt ieder kind?
_______________________4_______________________ snoepjes
|
10 |
Tante Liz maakt 12 gebakjes. Ze verdeelt deze over 3 gezinnen. Hoeveel gebakjes krijgt ieder gezin?
_______________________4_______________________ gebakjes
|
Copyright 2024 © Redactiesommen.nl
Privacy beleid
Kijk ook eens op www.rekenspelletjes.nu en bijdeles.online (quiz taal/rekenen/spelling)






